In beeld: die voetbalplaatjes zijn nog wel ergens goed voor

Ingrediënten: één internetverslaafd meisje, één week niet mogen lezen of internetten, een handvol voetbalkaarten en een zwarte pen.
Zorg ervoor dat het meisje al een dag staat en veel vrije tijd en ruimte heeft. Voeg dan pas de kaarten en de pen toe. Laat haar zelf alle puzzelstukjes bij elkaar stoppen.
Resultaat: een make-over voor al je favoriete voetballers.

Nederland, oh Nederland

Wanneer ik een rondje Utrecht doe (en dat doe ik uiteraard dagelijks), dan kom ik het ene na het andere huis tegen dat versierd lijkt te zijn door een kleurenblinde. Hele huizenblokken en straten zijn oranje en de vlaggetjes steken fel af tegen de lucht. Wat zijn we toch ineens trots als blijkt dat een stel Nederlandse mannen kan voetballen (soort van).
Dit is waarom ik van het EK houd. Niet alleen door allerlei briljante acties op het veld, het eeuwige zeuren op de scheidsrechter – die overigens achteraf gewoon altijd een mens blijkt te zijn! – de geweldige doelpunten en gemene uithalen. Het is zelfs niet doordat sommige voetballers eigenlijk best heel leuk blijken te zijn of vanwege hun bizarre gezichtsuitdrukkingen wanneer een herhaling heel langzaam wordt afgespeeld.
Het is het gejuich. Het is het zingen vanuit de tribunes. Het zijn de blikken op de gezichten van de supporters die in hun uiterste spanning niet eens merken dat ze gigantisch groot worden afgebeeld op het scherm. Het zijn de trainers die steeds verder in hun stoel onderuit zakken als het even niet gaat. En jawel, het zijn die oranje vlaggetjes die vanuit het niets in de steden opdoken. Het feit dat niemand op aarde ooit oranje draagt, maar dat wij het maar even doen voor elf mensen die ons nooit zullen kennen. Dat vind ik mooi. De hoop en het vertrouwen. Hopelijk kunnen we het nog langer zo houden.

Willem van Paars Nassau

Oranje. Van alle prachtige kleuren die we hadden kunnen hebben, kregen we oranje. Stel dat het Willem van Paars Nassau was geweest. Dan was Koninginnedag een stuk betere dag voor me geweest, want oranje staat me totaal niet en daarnaast is het altijd lastig om op het allerlaatste moment nog iets leuks te vinden wat ook nog eens oranje is.
Koninginnedag is een beetje het middelste kind van alle feestdagen. Het is niet echt heel bijzonder, maar elke reden om een feestje te bouwen is welkom. Daarnaast schijnt het een goed excuus te zijn om dronken te worden (en dat kan ik niemand kwalijk nemen).
Een beetje nationale trots is nooit mis (tenzij je Amerika bent) en daarom is Koninginnedag tegelijk zo leuk. De enige keren dat we werkelijk trots zijn op ons land, is tijdens het EK en WK van voetbal, de Olympische spelen en wanneer André Kuipers vanuit de ruimte op televisie is. Dat is de reden dat ik het niet erg vind om me morgen in een ontzettend onflatteuze kleur uit te dossen. Als het iets is wat ons verenigt, iets wat mij een deel maakt van dit kleine, gekke land (met nog gekkere politici), dan doe ik het graag. Misschien is dé Nederlander gewoon iemand die het leuk vindt om een Nederlander te zijn en die daar af en toe best een beetje trots op is.

Wrede tieners

Het is alweer een tijdje geleden sinds ik voor het laatst de gymzaal van de middelbare school verliet, die keer met mijn diploma. Maar laten we nu niet ingaan op het achterlijke idee om een diploma-uitreiking te houden in een gymzaal die zo warm was dat we het net zo goed hardlopend in Equador hadden kunnen doen. Laten we stilstaan bij het feit dat er bijna geen schoolvak erger is dat gym.
Ik zou mezelf niet willen typeren als een ‘sportief type’. Ik ben bang voor de bal, ik sla mis bij hockey en ik heb de coördinatie van een potlood. Het is duidelijk dat ik niet een van de eerste mensen was die gekozen werd, maar het ergste was nog dat gymleraren ons dat leed aandeden. Het is toch niet pedagogisch verantwoord om die wrede tieners elkaar te laten kiezen? Voor de mensen die niet populair waren en ook nog eens geen zin hadden om fanatiek iemand aan de kant te beuken voor de basketbal was het dan ook nooit een pretje.
Wanneer de pijnlijke situatie van het als (bijna) laatste gekozen te worden voorbij was, kon het echte werk beginnen. Er waren twee opties op onze school: wanneer het lekker weer was, gingen we sporten op een grasveld en wanneer het slecht weer was, deden we dat in de gymzaal. Het leuke aan sporten op het grasveld was de frisse lucht en de afwezigheid van het nare gepiep van sportschoenen op de gymzaalvloer. Het nadeel was echter dat na de gymles het halve grasveld aan onze schoenen hing, waardoor de kleedkamers eruit zagen alsof er kunstgras gelegd was.
Dat brengt me op het laatste pijnlijke deel van de gymles: het omkleden. Het is al erg genoeg als puber om aan je eigen lichaam te wennen, maar het werd nog een tikje ongemakkelijker gemaakt door alle meisjes in dezelfde ruimte te proppen. Ik voelde regelmatig de ogen in mijn rug prikken terwijl ik aan het omkleden was. We probeerden met zijn allen deze vreemde sociale situatie zoveel mogelijk normaal te laten lijken, maar nee, het was te moeilijk. Het was dan wel anders dan de verhalen die we hoorden over de jongenskleedkamer.
Ik ben nooit dol op gymnastiek geweest en ik zal het ook nooit zijn. Ik ben meer iemand die graag naar buiten gaat en om zich heenkijkt tijdens het bewegen. Ik ben geen hockeyster of talent in volleybal, ik ben eigenlijk helemaal geen teamsporter. Gelukkig is deze tijd afgesloten en zijn universiteiten zo lief om ons niks te verplichten op het gebied van beweging.